Kamermeerderheid voor parlementaire enquête woningcorporaties

Het CDA wil een parlementaire enquête naar de woningcorporaties. De laatste jaren stapelen incidenten bij woningcorporaties zich op met één constante: een gebrek aan toezicht, klaagt de partij. ‘Omdat vooral de huurders de klappen moeten opvangen van (mogelijk) falend beleid, is het van belang dat het parlement een grondig onderzoek doet naar het stelsel.’
De zorgelijke situatie bij woningcorporatie Vestia, waar de Tweede Kamer donderdag over praat, is voor de CDA-fractie alleen maar de druppel. Vestia kwam door risico’s in het financieel beheer in grote problemen. Ex-topman Erik Staal kreeg bij zijn vertrek 3,5 miljoen mee en de corporatie is van plan de huren te verhogen.
De PvdA is ook voor een parlementaire enquête, maar wil dat het wettelijk regelen van scherper toezicht op de woningcorporaties niet stil komt te liggen door een onderzoek dat 2 jaar in beslag kan nemen.
‘Er zijn genoeg problemen met het toezicht op de woningcorporaties’, vindt Kamerlid Jacques Monasch. ‘Er zijn nu maatregelen nodig.’ Ook CDA en SP vinden dat door een enquête maatregelen niet op de lange baan geschoven moeten worden.
De VVD zegt een parlementaire enquête niet uit te sluiten. Maar de liberalen mikken eerst op verbetering van toezicht. D66 wil eerst met een hoorzitting te weten komen
Nr. 4 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE
ORDENING EN MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 juni 2003
1. Inleiding
Tijdens een interpellatiedebat op 3 december 2002 (Handelingen der
Kamer II, vergaderjaar 2002–2003, nr. 28, blz. 2020–2029) heeft Uw Kamer
met mijn ambtsvoorganger gesproken over de financiële situatie bij
woningcorporatie Woonzorg Nederland en het uitgeoefende financiële
toezicht door het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) in de
periode 1998–2001. Hij heeft u in dat debat een rapportage toegezegd, die
ik u bijgaand aanbied1. De rapportage is opgesteld door de Accountantsdienst
van mijn Ministerie. Ik merk op dat bijgaande rapportage later dan
aanvankelijk voorzien uw Kamer bereikt. Uw Kamer is hierover en over de
achterliggende oorzaken in de afgelopen maanden bericht. De
onderzoeksvragen die op grond van het interpellatiedebat zijn gesteld aan
de Accountantsdienst zijn gerubriceerd op blz. 3 van het rapport. Ik wil
daarnaar, evenals naar de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd (zie
blz. 4 van het rapport), kortheidshalve verwijzen.
In deze brief belicht ik kort de uitkomsten van de analyse van de
Accountantsdienst en trek daaruit mijn conclusies. Ik plaats deze tegen de
achtergrond van de wijze waarop het financiële toezicht in de afgelopen
jaren is ingericht, in relatie tot de ministeriële verantwoordelijkheid voor
het toezicht op woningcorporaties.
2. Het financiële toezicht sinds 1998
Met de financiële verzelfstandiging van de woningcorporaties als gevolg
van de Wet balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting (brutering)
is het eerstelijns financiële toezicht, evenals het volkshuisvestelijke
toezicht op de woningcorporaties bij de gemeenten gelegd. Bij brief van
7 april 1997 is uw Kamer echter, naar aanleiding van de financiële en
bestuurlijke problemen bij woningcorporatie Woningbeheer Limburg,
voorgesteld het toezicht op woningcorporaties weer te leggen bij het Rijk.
Het financiële toezicht werd «op afstand» bij het CFV geplaatst. Het CFV,
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2002–2003
KST68958
0203tkkst28691-4
ISSN 0921 – 7371
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2003
1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt
Tweede Kamer.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 691, nr. 4 1
dat sinds 1988 bestaat, had reeds als taak financieel zwakke woningcorporaties
te saneren. Gegeven die reeds bestaande taak, kreeg het CFV,
door kennisneming van de jaarstukken van alle corporaties en de
bevoegdheid om nadere informatie te vragen, de aanvullende taak en de
mogelijkheid om vroegtijdig te signaleren of sanering dreigde (zogenaamd
«early warning»-systeem). De taak van het CFV, neergelegd in het
Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (BCFV), werd beperkt tot
de beoordeling van de financiële continuïteit van individuele woningcorporaties
in het kader van de saneringstaak. In de brief van 7 april 1997
werd echter eveneens aangekondigd dat een wetswijziging zou worden
voorbereid op basis waarvan het CFV een bredere taak zou krijgen ten
aanzien van het financiële toezicht op woningcorporaties. Bij de wijziging
van de Woningwet die in werking is getreden op 5 november 2001, is deze
taakverbreding geëffectueerd. Te beginnen met het boekjaar 2001 diende
het CFV het financiële toezicht in elk geval, doch niet meer uitsluitend,
vanuit het saneringsrisico uit te oefenen. Ook moest het CFV voortaan
rapporteren over financiële ontwikkelingen in de hele sector.
Het CFV voert haar financiële toezicht uit als Zelfstandig Bestuursorgaan
(ZBO). De minister treedt daarom in beginsel niet in beslissingen en
beoordelingen van het ZBO in individuele gevallen. Dit zou immers de
zelfstandige beoordeling op afstand, één van de motieven om te kiezen
voor onderbrenging van het financiële toezicht in een ZBO, geen recht
doen. Een en ander heeft tot gevolg dat het CFV de minister kan adviseren
om, op basis van zijn bevindingen, al dan niet een nader onderzoek in te
stellen naar een corporatie. De keuze voor het leggen van het financiële
toezicht bij een ZBO impliceert daarbij dat de minister dit advies opvolgt,
tenzij (in beginsel in uitzonderingsgevallen) uit sterke andere indicaties
zou blijken dat een ander oordeel zou moeten worden geveld. In dat geval
wendt de minister zich tot het CFV om te bezien welke actie van de kant
van het Rijk op zijn plaats is.
De minister van VROM bepaalt wel welke regels en richtlijnen het ZBO
heeft na te leven (i.c. de Woningwet en het BCFV), maar het ZBO legt zelf
vast welke uitvoeringsregels het daarbinnen zal hanteren (i.c. de Beleidsregels
van het CFV). Van deze uitvoeringsregels maakt wat betreft het
financiële toezicht door het CFV een vastgelegde beoordelingsmethodiek
en -procedure deel uit.
Ik heb de onderzoeksrapportage van de Accountantsdienst en mijn voornemens
op basis van die rapportage tegen deze achtergrond beoordeeld.
3. De conclusies van het onderzoek
Het onderzoek concludeert dat de methodiek waarmee het CFV de financiële
continuïteit woningcorporaties beoordeelt verantwoord is (zie blz. 6
rapport). De AD concludeert verder dat de informatievoorziening aan de
bewindspersoon van VROM in dit verband voldoende is geweest.
Naar aanleiding van de vraag of de wijze van werken en rapporteren door
het CFV aan de bewindspersoon, gelet op de taakafbakening tussen
VROM en CFV, de ministeriële verantwoordelijkheid voldoende afdekt,
stelt de AD dat dit tot de wijziging van de Woningwet per 5 november
2001 onvoldoende het geval was. Dit omdat tot die wijziging het CFV zich
in het financieel toezicht slechts hoefde te richten op de vraag of de financiële
continuïteit van de corporatie in het geding was. Er bleven daarmee
toezichtstaken niet toebedeeld.
Vanaf de genoemde wijziging van de Woningwet is de toezichtstaak van
het CFV weliswaar verbreed, maar zijn naar het oordeel van de AD de
omschrijvingen van de taken van het CFV zodanig algemeen dat zij veel
ruimte geven voor interpretatieverschillen. Ook lopen hierdoor de
verwachtingen omtrent de invulling van het financiële toezicht van VROM
enerzijds en CFV anderzijds uiteen. De AD stelt van mening te zijn dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 691, nr. 4 2
hierdoor vooralsnog de verantwoordelijkheid voor het financiële toezicht
niet toereikend wordt ingevuld. De AD verbindt hieraan de aanbeveling
om nader uit te werken wat financieel toezicht moet inhouden en hierover
te komen tot duidelijke afspraken met het CFV.
Wat betreft de financiële ontwikkelingen bij de onderzochte corporaties
constateert de AD dat er bij Woonzorg Nederland gedurende de periode
1998–2001 sprake is geweest van enkele opmerkelijke financiële ontwikkelingen.
Dit wordt onder andere veroorzaakt door een omvangrijke
beleggingsportefeuille met aanzienlijke waardeschommelingen en verliesgevende
deelnemingen met onduidelijke financieringsrelaties. Wat betreft
het door het CFV uitgeoefende toezicht op en de kwaliteit van de
informatievoorziening over Woonzorg Nederland oordeelt de AD dat deze
voldoende is geweest. Het specifieke onderzoek van het CFV naar
bankieren en beleggen bij Woonzorg Nederland geeft volgens de AD een
goed beeld van het betreffende beleid en de daarmee samenhangende
risico’s bij Woonzorg Nederland. Wel is de AD wat betreft het toezicht op
Woonzorg Nederland van oordeel dat het CFV de bewindspersoon eerder
had moeten informeren met betrekking tot de sterk wisselende jaarresultaten
en het hoge kostenniveau.
Wat betreft Het Oosten stelt de AD vast dat deze corporatie na in de eerste
jaren van de onderzochte periode voortdurend een voldoende weerstandsvermogen
te hebben gehad, in het verslagjaar 2001 is terechtgekomen
in de (door het CFV gehanteerde) categorie B2, dat wil zeggen
dat de corporatie een onvoldoende weerstandsvermogen heeft, maar
voldoende maatregelen treft om deze situatie te verbeteren. Wel wordt
door de AD aandacht gevraagd voor de tijdigheid van rapporteren.
Voor de opmerkingen ten aanzien van woningcorporatie Centrada en
Vastgoedfonds Lieven de Key wil ik u kortheidshalve verwijzen naar het
rapport van de AD (blz. 7).
4. Reactie en voornemens
Op een groot aantal punten laat het rapport van de AD zien dat de wijze
van uitoefening van het financiële toezicht toereikend en verantwoord is.
Dat neemt niet weg dat de AD ook conclusies trekt over de afdekking van
de ministeriële verantwoordelijkheid voor het financiële toezicht op de
corporatiesector. De constatering dat onvoldoende scherp is geformuleerd
welke taken moeten worden uitgevoerd bij het financiële toezicht en de
verschillende verwachtingen daaromtrent die de AD constateert tussen
CFV en VROM, geven aanleiding om op dit punt te komen tot verbeteringen.
Ik heb daarover inmiddels gesproken met het bestuur van het CFV.
De uitgangspunten inzake de uitoefening van het financiële toezicht zoals
beschreven in paragraaf 2 staan daarbij voorop. Vanuit die uitgangspunten
heb ik met het bestuur afgesproken in de komende maanden te
komen tot een gezamenlijke formulering van wat het financiële toezicht
moet inhouden, hoe zich dit verhoudt tot het volkshuisvestelijke toezicht
op de corporaties, op welke wijze de taken en bevoegdheden tussen
VROM en het CFV moeten zijn verdeeld en wat aanvullend nog nodig is
om aldus de ministeriële verantwoordelijkheid af te dekken. Ik zal op basis
van de uitkomsten van die nadere analyse bezien of, en zo ja welke, maatregelen
nodig zijn. Ik neem mij voor u over de uitkomsten hiervan in het
najaar te informeren.
Wat betreft de situatie bij de onderzochte woningcorporaties merk ik op
dat de AD zich in zijn onderzoek heeft moeten richten op de gegevens
over de periode tot en met het boekjaar 2001. Het reguliere financiële
toezicht, alsmede een beoordeling van de toereikendheid daarvan, kan
zich slechts baseren op de situatie zoals die bestond in het laatste boek-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 691, nr. 4 3
jaar waarover gegevens bekend zijn. Dat neemt niet weg dat zich inmiddels
ontwikkelingen kunnen voordoen die uit een oogpunt van financieel
toezicht aandacht vragen en waarop alert moet worden gereageerd. Op
basis van verschillende signalen, waaronder ook recente persberichten
over omstreden financieringsbronnen bij woningcorporatie Het Oosten,
zal ik een dezer dagen de directie van Het Oosten uitnodigen voor een
gesprek met mijn ministerie. Wat betreft de situatie bij Woonzorg Nederland
heb ik inmiddels het Centraal Fonds verzocht mij stelselmatig en
indien nodig tussentijds te informeren over de (financiële) ontwikkelingen
bij deze woningcorporatie. Het gaat daarbij onder andere om de ontwikkeling
van de beleggingsportefeuille, de risicoreductie, de ontwikkeling van
de deelnemingen en de voortgang van de reorganisatie.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
S. M. Dekker
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 691, nr. 4 4
goedgekeurde fusie tussen Evean Groep,
Philadelphia Groep en Woonzorg Nederland
Nr. 9 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 april 2009
Op 23 april a.s. zullen de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport en ik een algemeen overleg met de vaste commissie voor Volksgezondheid,
Welzijn en Sport hebben over de aard en omvang van de
problemen bij zorginstelling Philadelphia Zorg.
Met het oog daarop heeft deze commissie mij verzocht haar «mijn visie te
geven over belangenverstrengeling van vastgoed en zorg inzake Philadelphia
en Espria en de mij daarbij ter beschikking staande sturingsmogelijkheden
te duiden».
Naar ik aanneem, is dit verzoek aan mij ingegeven door de betrokkenheid
van woningcorporatie Woonzorg Nederland bij Espria, het organisatieverband
dat deze corporatie sinds april vorig jaar via een personele unie
heeft met de zorginstellingen Philadelphia Zorg en Evean groep. Deze
betrokkenheid raakt aan mijn toezicht op de corporatiesector, zoals dat
voortvloeit uit de Woningwet, het Besluit beheer sociale-huursector en
daarmee samenhangende circulaires.
Vanuit deze toezichtsrol heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer naar
aanleiding van de voorgenomen totstandkoming van Espria eerder
bericht1, dat het corporaties op basis van de zonet genoemde regelgeving
is toegestaan via een personele unie een verbinding aan te gaan met
zorginstellingen. Voorwaarde daarbij is wel dat de corporatie zich beperkt
tot het zorgvastgoed en geheel zelfstandig en met behoud van volledige
zeggenschap haar activiteiten kan en zal uitvoeren. De autonomie van de
corporatie als toegelaten instelling moet met andere woorden gewaarborgd
blijven. De feitelijke zorg en/of diensten mogen alleen worden
verleend door de betrokken zorginstelling(en).
Gelet op deze voorwaarden werd het verzoek van de initiatiefnemers van
Espria om toestemming voor een bestuurlijke fusie door mijn ambtsvoorganger
afgewezen. Een dergelijke verdergaande organisatorische
verstrengeling van de vastgoed- en zorgverstrekking zou immers het
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2008–2009
KST129993
0809tkkst31420-9
ISSN 0921 – 7371
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2009
1 Brief van 30 juni 2008, TK2008/09, 31 420,
nr. 8.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 420, nr. 9 1
risico in de hand werken, dat corporatiemiddelen die een volkshuisvestelijke
bestemming hebben, wegvloeien naar de zorg.
Omdat een dusdanige organisatiewijziging een statutenwijziging vergt die
vooraf door mij moet worden goedgekeurd, kan ik voornemens tot een te
vergaande versmelting tegengaan. Mocht achteraf blijken dat een corporatie
hiertoe toch is overgegaan, dan is sprake van strijd met de regelgeving
en kan en zal ik daar op grond van de Woningwet en het Besluit
beheer sociale-huursector tegen optreden.
Dat is ook het geval indien een corporatie volkshuisvestingsmiddelen
inzet in de zorg door bijvoorbeeld zelf zorg te verlenen.
De sanctiemiddelen die mij in dit verband ter beschikking staan betreffen
onder meer een aanwijzing, al dan niet vergezeld van een last onder
dwangsom. Daarmee kan ik een corporatie sommeren bepaalde handelingen
te verrichten of na te laten, of een ongewenste situatie zoals hiervoor
bedoeld terug te draaien. Ook kan ik bijvoorbeeld een extern
toezichthouder bij de corporatie aanstellen. Deze dient alle handelingen
van de corporatie vooraf goed te keuren. Als het handelen van een corporatie
leidt tot ernstige schade aan de volkshuisvesting, kan ik de rechtbank
verzoeken een bewindvoerder bij de betreffende corporatie aan te stellen.
Uit het voorgaande mag duidelijk worden dat er vanuit de wet- en regelgeving
voor de volkshuisvesting grenzen zijn aan de mate van samengaan
van de taakvelden wonen en zorg. Investeren in zorgvastgoed is corporaties
evenwel toegestaan.
Over de aankopen van zorgvastgoed van Philadelphia door Woonzorg
Nederland zijn in februari jl. schriftelijke vragen gesteld door de leden
Depla en Wolbert. In mijn antwoorden daarop1 heb ik benadrukt, dat de
aard van het vastgoed bij mijn beoordeling van dit soort transacties geen
rol speelt, maar dat ik kijk naar de functie of bestemming die een corporatie
aan het vastgoed geeft. Indien sprake is van nevenactiviteiten van
corporaties, waarvan niet op voorhand duidelijk is of deze hun op grond
van de wet- en regelgeving zijn toegestaan, moeten deze vooraf ter toetsing
aan mijn departement worden voorgelegd.
Ook in het vernieuwde wettelijk kader voor de corporaties, waarover ik uw
Kamer voorstellen zal aanbieden zal ik waarborgen dat de corporatie zich
met de inzet van haar middelen blijft richten op de volkshuisvesting.
Ik vertrouw erop u hiermee vooralsnog voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
E. E. van der Laan
1 Brief van 9 februari 2009, TK2008/09,
nr. 1506.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 420, nr. 9 2

V.l.n.r.: vooraan: wethouders Erik Dannenberg en Gerard van Dooremolen achteraan: de heer E. Gritter (RIBW), namens zorginstellingen, de heer G.W. Brouwer (Openbaar Belang), vanuit woningcorporaties, de heer W.J. Rave (Driezorg), vanuit zorginstellingen, de heer G.A. Alewijnse (Travers), vanuit welzijnsinstellingen (Foto Jan Willem Dollekamp)
![scan546p1-vrom-1[3]](https://anaconda15.files.wordpress.com/2012/03/scan546p1-vrom-13.jpg?w=640&h=905)
De dag dat het misgaat, komt dichterbij,
‹‹Terug
Trouw, 28 oktober 2002, door Gonny ten Haaft De dag dat het misgaat, komt dichterbij De sociale woningbouw wordt verkwanseld. Volgens Sweder van Wijnbergen zullen de woningcorporaties eens moeten erkennen dat zij geen betaalbare huizen meer kunnen bieden. Amsterdam – Corporaties, wordt wakker! Prof. dr. S. van Wijnbergen, hoogleraar economie aan de universiteit van Amsterdam en directeur van het internetbedrijf Infomedics, is ervan overtuigd dat corporaties op den duur niet meer kunnen overleven. “Eens komt de dag dat ze hun exploitatie niet meer rondkrijgen. Wanneer weet ik ook niet, maar het verbaast me dat de corporaties niet beseffen dat hun toekomst eindig is.” Dit is de belangrijkste boodschap die Sweder van Wijnbergen zijn toehoorders woensdag in de zogeheten Enneüs Heermalezing wil voorhouden. Deze lezing is naar Heerma vernoemd, omdat deze ‘zijn stempel op de volkshuisvesting heeft gedrukt’. Da’s mooi, prikkelt Van Wijnbergen, maar Heerma is ook de staatssecretaris die van woningcorporaties zelfstandige ondernemingen heeft gemaakt. Juist die beslissing heeft tot gevolg dat de volkshuisvesting wordt verkwanseld. “Sociale woningbouw is op de lange duur alleen mogelijk als de overheid subsidies verstrekt die het mogelijk maken om huizen beneden de kostprijs aan te bieden”, stelt Van Wijnbergen. Sinds de verzelfstandiging krijgen de corporaties die subsidies niet meer. In een goed functionerende markt, redeneert Van Wijnbergen, is het echter voor ondernemingen onmogelijk om jarenlang huizen beneden de kostprijs aan te bieden. “Stel dat het zonder subsidies kan, dan klopt er toch iets niet in de markt? Dan zouden er bovennormale winsten worden gemaakt.” Heerma betaalde in 1995 alle nog verschuldigde exploitatiesubsidies uit, in ruil daarvoor losten de corporaties alle langlopende leningen af die ze nog bij het rijk hadden uitstaan. Zonder rijkssubsidies en –leningen moeten de corporaties hun belangrijkste taak nu uitvoeren: zorgen voor mensen met een kwetsbare positie op de woningmarkt, zoals ouderen en psychische patiënten. Hoe ze dit doen? Vooral doordat ze “op een grote zak met geld zitten”, zegt Van Wijnbergen. “Hun huizen kregen ze cadeau. Maar ook die zak met geld raakt een keer op. Dan kunnen ze hun huizen gaan verkopen, maar dat heeft grote nadelen, zowel voor de huurders als de corporaties.” Huurders die hun huis kopen, argumenteert Van Wijnbergen, lopen veel risico’s. Hun geld zit dan immers in vastgoed, zodat ze er niet meer bij kunnen als er financiële problemen dreigen. “Dus moeten ze weer verkopen en staan ze op straat. In Engeland is dat, na de verkoop van sociale woningbouwhuizen, overal gebeurd.” Corporaties die veel huizen verkopen, voorspelt Van Wijnbergen, zijn in feite ondernemingen die structureel hun eigen vermogen opeten. Bovendien dwingt deze ‘grote uitverkoop’ hen op zoek te gaan naar een nieuwe rol, die vaak buiten de echte volkshuisvesting zal liggen. Op bijeenkomsten met corporaties merkt de hoogleraar dat er ‘enorme verschillen’ in taakopvatting bestaan. “Dat alleen al is verontrustend. Ze nemen steeds meer ‘gekke’ taken erbij: de één wordt projectontwikkelaar, de ander verbetert de kwaliteit van de wijk, legt een park aan of wil grote stadsproblemen oplossen. Ze hebben daarvoor het geld, maar vaak niet de expertise.” Van Wijnbergen werkte van 1997 tot 1999 als secretaris-generaal op het ministerie van economische zaken (EZ). Na openlijke kritiek op zijn baas, minister Jorritsma, moest hij vertrekken. Bij EZ verzette hij zich al tegen de grote drang van de overheid om bedrijven te verzelfstandigen en privatiseren zonder dat de publieke taken goed gedefinieerd waren. “De NS, Schiphol, energiebedrijven: overal zie je dat het bedrijfsbelang prevaleert boven de publieke taken. Bij de corporaties gebeurt dit ook.” De corporaties verwijt Van Wijnbergen niet zoveel. Hooguit, bij sommige, de gretigheid waarmee ze zich als ontwikkelaar of makelaar in de wereld van het grote geld begeven. Zijn beschuldigende vinger gaat naar de politiek, waar niemand inziet dat de sociale woningbouw gevaar loopt. “Onbegrijpelijk. Terwijl onze volkshuisvesting in het buitenland wordt geroemd, bespeur ik in Nederland een totale desinteresse.” Sterker nog, er ligt zelfs een plan dat de kansen voor minder draagkrachtigen op de woningmarkt nog verder zal doen dalen. In de meest recente overheidsnota wordt gepleit voor opting out, de mogelijkheid dat corporaties het publieke bestel kunnen verlaten. Nu nog is elke corporatie door een vergunning met de overheid verbonden. Met opting out kan een corporatie zich uitkopen. “De rijkere corporaties treden dan uit”, voorspelt Van Wijnbergen. “Ze gaan spelen met hun geld en zijn voor de sociale woningbouw verloren. Alleen de armere corporaties blijven dan over om de huisvesting voor kwetsbare groepen te garanderen. De dag dat het misgaat, komt zo alleen maar dichterbij.”
Dit was de oude woningmarkt dankzij de crisis neergaand
De nieuwe woningmarkt in opkomst en geen financiele melkkoe voor de Rijksoverheid
‘De volkshuisvesting is verkwanseld’
1995 | 28.143 |
1996 | 31.002 |
1997 | 25.160 |
1998 | 20.390 |
1999 | 17.660 |
2000 | 14.563 |
2001 | 13.725 |
2002 | 13.101 |
2003 | 13.365 |
2004 | 14.609 |
2005 | 16.993 |
2006 | 18.971 |
Bron: CBS Ontwikkeling huursubsidie
Periode | Totale uitgaven huursubsidie (in miljoenen euro) | Aantal toekenningen (x1000) |
1994-95 | 893 | 909 |
1995-96 | 998 | 922 |
1996-97 | 1107 | 979 |
1997-98 | 1330 | 1031 |
1998-99 | 1405 | 1047 |
1999-00 | 1428 | 1031 |
2000-01 | 1446 | 992 |
2001-02 | 1467 | 963 |
2002-03 | 1507 | 1002 |
2003-04 | 1581 | 1015 |
2004-05 | 1603 | 1033 |
Bron: Vrom Vermogen corporaties gebaseerd op marktwaarde woningen
1995 | 126 miljard |
1996 | 140 |
1997 | 152 |
1998 | 164 |
1999 | 194 |
2000 | 222 |
2001 | 240 |
2002 | 252 |
2003 | 256 |
2004 | 266 |
2005 | 277 |
2006 | 291 |
Bron: DNB, NVMVermogen corporaties gebaseerd op historische boekwaarde en bedrijfswaarde
1995 | 7,2 miljard (1 historische boekwaarde) |
1996 | 7,5 |
1997 | 7,8 |
1998 | 7,2 (2 historische boekwaarde volgens BBSH) |
1999 | 8,1 |
2000 | 8,7 |
2001 | 29,4 (3 weerstandsvermogen volgens bedrijfswaarde) |
2002 | 32,6 |
2003 | 37 |
2004 | 40 |
2005 | 45 |
Bron: Vrom Huurverhogingen en inflatie
Periode | Huurstijging | Inflatie |
1995 | 4,5 | 2,0 |
1996 | 4,1 | 2,1 |
1997 | 3,8 | 2,2 |
1998 | 3,4 | 2,0 |
1999 | 3,0 | 2,2 |
2000 | 2,6 | 2,6 |
2001 | 2,7 | 4,5 |
2002 | 2,9 | 3,4 |
2003 | 3,2 | 2,1 |
2004 | 3,1 | 1,2 |
2005 | 2,0 | 1,7 |
2006 | 2,7 | 1,1 |
2007 (verwacht) | 1,4 | 1,3 |
Bron: CBS
Financiele debacles bij corporaties niet alleen van deze tijd.
Dankzij staatssecretaris E. Heerma”s bruteringsoperatie werd ik R.Donker 24 oktober 2000 onterecht mijn woning aan de Dokkumlaan 59 1324 AD Almere uitgezet na 20 jaar zelfstandig wonen zonder problemen door de ”christelijke woningbouwvereniging ” Goede Stede na een 3 jaar durend arbeidsconflict bij een bedrijf waar ik 28 jaar arbeid voor heb verricht en ben zo dakloos geworden tot nu toe.
Dinsdag 27 maart 2012
Archief
VROM schoot verwijtbaar tekort, vindt WBL-commissie
WBL is in 1992 ontstaan uit een fusie tussen de Limburgse woningstichtingen Het Zuiden, HBL en SBI. De bedoeling van de fusie was de redding van SBDI, dat in zware financiële problemen verkeerde. De fusie vloeide voort uit een overeenkomst die het ministerie van VROM in 1991 had gesloten met Het Zuiden en HBL. Zij zouden SBDI onder hun hoede nemen en saneren, VROM zou een financiële bijdrage geven.
De reddingsoperatie liep uit op een mislukking. Binnen een jaar na de fusie moest de WBL een beroep doen op het Centraal fonds voor de volkshuisvesting (de stroppenpot van de gezamenlijke woningbouwverenigingen) voor steun. Het duurde tot maart van dit jaar voordat er een deugdelijke steunaanvraag op tafel lag. In april besloot het CFV aan WBL 103 miljoen gulden steun toe te kennen, 83 miljoen gulden als schenking, de rest als lening.
In haar rapport stelt de parlementaire-onderzoekscommissie vooral in de eerste plaats het bestuur van Het Zuiden en HBL verantwoordelijk voor de mislukking. De bestuursleden schoten ernstig tekort, vertilden zich aan SBDI, namen te grote risico’s, lieten na de sanering van SBDI tijdig ter hand te nemen en namen verkeerde beslissingen, aldus enkele kwalificaties uit het rapport.
Maar de commissie maakt ook zware verwijten in de richting van het ministerie van VROM. Tot augustus 1994 was daar de huidige CDA-fractievoorzitter Heerma staatssecretaris. Hij werd opgevolgd door de D66’er Tommel. In haar rapport legt de commissie bij VROM een ‘zware verantwoordelijkheid’ voor de mislukte sanering van SBDI. Volgens de commissie ‘schoot VROM verwijtbaar tekort’ als het ging om het houden van toezicht op de gang van zaken, het uitoefenen van druk op WBL om de sanering van SBDI in gang te zetten en het toepassen van sancties toen het bestuur van WBL de sanering niet ter hand nam.
Volkskrant
dossier
Archief
Harde kritiek op staatssecretaris keert zich tegen Duivesteijn Tweede Kamer steunt Tommel
Staatssecretaris Tommel van Volkshuisvesting werd woensdagdoor vrijwel alle fracties in de Tweede Kamer – ook door de oppositie – gecomplimenteerd met de manier waarop hij zijn handelen in de WBL-affaire verdedigde….
Van onze verslaggeefster
DEN HAAG
Tommels felste tegenstander, het PvdA-kamerlid Duivesteijn, kreeg daarentegen van zijn collega-kamerleden de wind van voren. De andere fracties verwijten hem dat hij Tommel nodeloos beschadigt door zijn beleid af te wijzen, maar tegelijkertijd ook het vertrouwen in de bewindsman uit te spreken.
Het kamerdebat over het parlementaire onderzoek naar de oorzaken van het financiële debâcle bij de Limburgse woningcorporatie WBL had een verwarrend verloop. Dat kwam doordat het VVD-kamerlid Van Rey en Duivesteijn elk een andere uitleg gaven aan een motie die zij samen hadden ondertekend, en waarin instemming werd uitgesproken met de kritische conclusies en aanbevelingen van de speciale WBL-commissie.
Die commissie is van oordeel dat staatssecretaris Tommel (D66) en zijn voorganger Heerma (CDA) verwijtbaar hebben gehandeld, omdat ze de financiële problemen bij WBL te lang op hun beloop hebben gelaten. Eerder deze week zei Duivesteijn dat dat oordeel als een politieke conclusie moet worden opgevat. Hij gaf daarmee de term ‘verwijtbaar’ een politieke lading, hoewel de WBL-commissie zelf heeft verklaard dat het slechts ‘een onderzoeksterm’ was. Van Rey zei gisteren dat zijn motie er een is ‘zonder lont’. ‘De politieke lading van verwijtbaar delen wij niet.’
Maar Duivesteijn ging een stap verder: ‘De motie kan niet worden uitgelegd als steun voor het beleid dat in het verleden ten opzichte van de WBL is gevoerd. Maar verwijtbaar betekent niet dat Tommel moet aftreden.’ Duivesteijn wil wel dat Tommel toegeeft dat hij anders had moeten handelen. Maar dat weigerde de staatssecretaris. ‘Het beleid inzake WBL was verdedigbaar, gezien de situatie van toen.’ Tommel gaf wel toe dat sneller handelen op sommige momenten mogelijk was geweest.
CDA-kamerlid Biesheuvel typeerde de situatie als ‘groezelig’. ‘Duivesteijn heeft niet het lef om een motie van wantrouwen in te dienen.’ Het kamerlid zei wel waardering te hebben voor het feit dat Tommel maatregelen aankondigde om financiële rampen als bij de WBL voortaan te voorkomen. GPV-kamerlid Schutte reageerde daar fel op. ‘Als u dat allemaal vindt, waarom doet u dit dan de staatssecretaris aan? Waardeer het dan’
Schutte vindt dat Duivesteijn, die zich de laatste dagen buiten de Kamer kritisch over Tommel uitliet, moet kiezen. ‘Het is van tweeën één. Of u komt met een motie die elementen van afkeuring in zich heeft, òf u pakt uw biezen en erkent: ik heb te hoog ingezet. Het gebruik van de term verwijtbaar is een politieke daad. Ik kan me niet voorstellen dat Tommel dit accepteert.’
Duivesteijn: ‘De staatssecretaris geeft via een omweg wel toe dat niet alles in de WBL-kwestie succesvol is gegaan. Maar hij doet dat niet rechtstreeks. Ik ben voor een nieuwe politieke cultuur, waarin fouten ruimhartig worden erkend, zonder dat dat politieke gevolgen heeft.’ Schutte: ‘Uw motie is niet nodig voor de toekomst, want de staatssecretaris kondigt maatregelen aan. De motie is alleen bedoeld om zout in de wonden te wrijven. U wilt het onderste uit de kan.’
Het CDA-kamerlid Biesheuvel riep Tommel op ‘een streep te trekken’. ‘Duivesteijn maakt u het leven behoorlijk zuur. Als u nu de kans niet grijpt, voorspel ik dat u de rest van uw politieke leven een marionet van Duivesteijn zult zijn.’
Tommel bleef laconiek: ‘Ik accepteer de uitleg van de eerste ondertekenaar van de motie, Van Rey. Dat is de enige uitleg die telt. Hij heeft me de helderheid gegeven dat de vertrouwenskwestie niet aan de orde is. Als de motie door verschillende kamerfracties anders wordt uitgelegd, is dat het probleem van de Kamer.’
Tommel zei dat hij wel degelijk heeft gedaan wat hij kon om WBL zo snel mogelijk te saneren. Maar de juridische instrumenten ontbraken. Hij is al bezig om de verhouding tussen overheid en woningcorporaties,die door het vorige kabinet met CDA en PvdA werd geregeld, te verbeteren.